Peilen met de feeder. Op zoek naar het diepste punt.
Daar sta je dan aan de waterkant. Spullen opgebouwd, feeder gereed en vissen maar ….of vergeten we nu iets??? Als het water 50 meter breed is, wil je graag met je korf precies op die plaats vissen waar de kans op grote vis het grootst is. Peilen dus. Maar hoe doe je dat met een feederhengel???
Net als met het vissen met een dobber is het zoeken geblazen naar de beste plaats. Grote vis aast meestal tegen een randje aan of verzamelt zich in diepere gedeeltes van zo’n kanaal. Met een dobber is het uitpeilen van je stek een stuk makkelijker. Beetje schuiven met de dobber en je vindt al snel de goede plaatsen. Met de feeder is dit even andere koek.
Wat heb je nodig om te gaan peilen??
Belangrijk is dat je een korf hebt die recht naar beneden gaat en niet dwarrelt. Gesloten en halfgesloten korven vallen dus af. Als je wilt gaan vissen met een gesloten korf peil je je stek dus uit met een open korf.
Omdat het belangrijk is om te wennen aan het uitpeilen met een korf is het wellicht handig om ongeacht het water waar je wil gaan vissen dezelfde soort korven te gebruiken. Een speed- of open gaaskorf met een op de te vissen afstand gekozen loodgewicht is wel zo handig.
Als je wil gaan peilen op 20 meter en het water is ongeveer 2 meter diep, heeft het weinig nut om te gaan gooien met korven van 100 gram. Veertig gram is dan zwaar zat. Als je aan het Amsterdam Rijnkanaal gaat vissen en uit wilt peilen op grote afstand moet je wel zo’n korf van rond de 100 gram gebruiken.
Hoe ga je nu te werk
Je werpt de korf in rond de te vissen afstand. Zodra de korf het water raakt, begin je te tellen. 21,22,23 etc. Waarom 21 omdat het tellen in de twintigserie het meest nauwkeurig de seconde benadert. Het getal 1 spreek je nu eenmaal sneller uit dan 21. Een korf zakt ongeveer een halve meter per seconde. Als het 6 seconden duurt voor de lijn slap valt is het op die plek dus 3 meter diep.
Nadat de korf op de bodem ligt, draai je de lijn langzaam op. Door goed naar je top te kijken kun je bepalen of er randjes of kuilen zijn. Als de korf makkelijk in te draaien is, loopt het talud af en “rolt” de korf naar dieper water. Zolang dit makkelijk blijft gaan daalt de bodem nog steeds. Zodra je merkt dat het lastiger gaat wordt het water weer ondieper omdat je de korf tegen de “helling” omhoog trekt. (Kan natuurlijk ook vuil zijn of de korf wordt in de modder getrokken waardoor het ineens nog lastiger gaat)
Zodra het moeilijker gaat zet je de lijnklip erop en draai je de lijn volledig in. Opnieuw ingooien en als het goed is kom je nu op het eerder vastgestelde diepere punt terecht. Zodra de korf het water raakt begin je weer te tellen. Als het nu meer tellen duurt voor de korf de bodem raakt zit je goed. Hoe meer tellen hoe dieper het ter plaatse is. Bij minder tellen zit je niet goed en vis je op een ondiepere plaats als waar je bij de eerste inworp was.
Bij een diepere plaats laat je de lijnklip staan en draai je de lijn weer voorzichtig op. Gaat het makkelijk dan wordt het dieper; gaat het lastiger dan wordt het ondieper. Wordt het ondieper, dan laat je de lijnklip staan en is de hengel gereed om te gaan vissen. Wordt het dieper dan blijf je net zo lang volgens bovenstaande manier zoeken naar het diepste punt. Als je bepaalt hebt op welke afstand je gaat vissen is het een kwestie van een vast richtpunt aan de overkant zoeken en gooien maar.
Het uitpeilen van een feederstek vergt wel wat oefening voor je goed in staat bent om het diepste punt te bepalen. Verder is het ook een kwestie van ervaring en net zolang proberen tot je ook perfect de kuilen en randjes in zo’n kanaal kunt vinden.
Oefening baart in dit geval ook kunst en maakt vaak het verschil tussen aan de prijzentafel staan of sponsor zijn van een viswedstrijd
Veel succes,